a man riding a skateboard down the side of a ramp
Allerheiligen

Allerheiligen

Met Allerheiligen dacht hij even aan de overledenen. Familie, vrienden… Maar echt raken deed het hem niet meer. Het kon hem gewoon geen barst schelen. Hij vroeg zich af wie het iets zou kunnen schelen als hij er morgen niet meer was. Geen bemoedigende gedachte, maar ja, moest hij zichzelf dan gaan voorliegen?

Hij had geen familie of vrienden waarvan hij wist dat ze hem zouden missen. Ze misten hem nu ook niet, dus waarom zouden ze dat wel doen als hij dood was?

Neen, niet aan denken, maande hij zichzelf aan. Daar word ik alleen maar moedeloos van. Gewoon verstand op nul en doorgaan.

Toch bleef het knagen. Het feit dat hij er zo onverschillig onder bleef, vond hij nog het engst. Alsof hij al zo lang in een soort verdoving leefde dat hij niet eens meer merkte hoe verlamd hij was—emotioneel dan. Misschien was het gewoonte geworden, een pantser dat hij zichzelf had aangemeten. Maar wat hem het meest stoorde, was de totale desinteresse van de mensen die er wél toe zouden moeten doen. Ze maakten zich niet druk om hem. Ze vroegen niet hoe het met hem ging. Ze leken gewoon te wachten tot hij uit de bocht zou vliegen—dan hadden ze tenminste iets om over te praten.

Zolang hij de grijze muis speelde, braaf meedraaide, geen scènes maakte, leek niemand hem op te merken. Alsof niemand ooit bedacht dat ook híj weleens wat aandacht nodig had. Een beetje warmte. Eens een simpele vraag: Hoe is het met je?

Hij voelde zich als een dier in een kooitje. Niet ongelukkig, niet gelukkig. Bewust, en toch ook niet. Hij zag zijn problemen wel, maar hij had geen idee hoe hij ze moest oplossen. Het was alsof hij droomde en hoopte wakker te worden, maar het gebeurde nooit. En als hij tóch even helder werd, verhoogde het leven gewoon de dosis illusies, zodat hij weer verder dommelde.

Maar als je dood bent, dan is er niks meer. En dat mag je niet onderschatten, vond hij. Hoe dan ook, hij kon tenminste nog verder, die arme doden niet. Een troostende gedachte.

Zijn blik gleed naar het pokerscherm voor hem. De kaarten werden gedeeld, net zoals het leven zichzelf steeds opnieuw uitdeelde. Alles is tijdelijk, bedacht hij. Tot stof zult gij wederkeren.

Maar toch—hoe donker de nacht ook was, er kwam altijd weer een nieuwe dag. Vraag hem niet waarom, hij wist het zelf ook niet. Misschien was het gewoon een feit, iets wat je kon accepteren zonder het te begrijpen.

Morgen was het Allerheiligen. En ergens hoorde hij erbij. Maar dat hij vannacht weer alleen in bed zou liggen, zoals altijd, dat bleef een moeilijk idee. Een vreemd besef. Iets wat hij vroeger nooit voor mogelijk had gehouden.

Hij sloot het pokerscherm af. Het leven was eigenlijk net als poker: soms won je wat, soms verloor je, maar uiteindelijk had niemand kans tegen de dood. Je kon niets meenemen.

Het biertje in de koelkast bleef staan. Hij wist dat het hem toch niet zou smaken. Het enige wat hij zou winnen was een kater en een slecht humeur. Hij had dat spelletje al te vaak gespeeld.

Dus besloot hij te gaan slapen. Morgen zou hij fris wakker worden, zonder vragen, zonder bitterheid. En dat was óók een overwinning. Daar had hij geen poker, geen alcohol en geen vrouw voor nodig.

Goedkoop, gezond en puur natuur.

Buiten zou de zon schijnen. Mensen zouden hem groeten op straat, glimlachen in hun zondagse kleren, met bloempotten onder de arm. Op de allermooiste dag van het jaar.

Allerheiligen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

error

Enjoy this blog? Please spread the word :)