Dode Manshoek

Geen tijd voor melancholie
Soms komt het onverwacht terug. Herinneringen die zich opdringen, zomaar, zonder aanleiding. Zo besefte ik ineens dat ik ooit bijna twee jaar gewerkt heb bij Atlas Copco. Begin jaren tachtig moet dat geweest zijn. De job stelde weinig voor, maar het verdiende goed. En laten we eerlijk zijn — dat telt als je moet overleven, niet leven.
Ik kwam toen net uit de gevangenis. Alles kwijt: vrienden, familie, vertrouwen. Je moet helemaal opnieuw beginnen. Niet alleen praktisch, ook moreel. Mensen overtuigen dat je geen gangster bent — dat is een fulltime job op zich.
Die afstand. Die blik. Dat wantrouwen. Het vrat aan me. En dus: geen tijd voor melancholie. Geen ruimte voor gevoel. Als je iets wil opbouwen, moet je jezelf afsluiten. Gevoelens maken je zwak. En zwakte? Daar maken mensen misbruik van.
Zelfs op het werk voelde je het. Collega’s die je bekijken alsof je elk moment een mes uit je overall zou trekken. Familie? Die lieten me vallen. Vrienden? Spoorloos. En vrouwen? Die piesten op mij, toen, en nu nog steeds.
Het beeld van de gangster is pure fictie. Ik rookte een joint, had geen rooie duit, verkocht soms iets om zelf wat te kunnen blijven roken. Toen was dat genoeg om opgesloten te worden. Nu lach je daarmee. Tegenwoordig komt zoiets niet eens meer voor de rechter. “Internationaal drugsnetwerk,” lachten we onder elkaar. Tijden veranderen.
Dertig jaar geleden was ik nog geen twintig. Maar dat was wel het breekpunt. Nadien heb ik mijn leven netjes gehouden. Maar je draagt het mee. Dat verleden verdwijnt niet — zelfs niet na drie decennia.
Gisteren nog zette ik een klant af in Boom, en besloot daarna even te gaan wachten op de De Keyserlei. Veel volk op straat, maar geen kat die een taxi nodig had. Dus ging ik pinten pakken bij Serge.
Serge was aan zijn derde doorgezakte nacht bezig, sinds hij donderdag naar Donovan was gaan kijken in de Roma. “Ik ben dood voor het einde van het jaar,” zei hij. Dat zegt hij al zestien jaar. Elke dag zijn bak trappist, dan verder drinken op café, en altijd wel een vrouw die met hem meegaat. Hoe hij het doet? Geen idee. Ik krijg amper een vrouw zover dat ze met me wil praten.
Ik dacht aan Hilde. Mijn laatste echte relatie. Jaren geleden, maar het blijft ergens hangen. Misschien hield ze van mij, maar ik hield mezelf op afstand. Ze liet me ook nooit echt binnen. Letterlijk, figuurlijk. Na acht maanden besloten we er samen mee te stoppen. Zij zei: “Ik wil het uitmaken.” Ik zei: “Ik ook.” Ze keek alsof ik haar verraadde. Misschien had ik moeten smeken, op mijn knieën. Maar ik voelde: het was op. Sindsdien heeft geen enkele relatie nog langer dan een week geduurd. Schijnrelaties niet meegeteld.
Later die avond kwamen er nog wat gasten binnen bij Serge. Geen idee wie het waren, maar we raakten aan de praat. Over priesters en hoe sommigen maar niet van jongetjes kunnen afblijven. Bittere grappen, wrange lachjes. Daarna zijn we samen naar een café aan het slachthuis gegaan. Vreemde sfeer, maar wel gezellig.
Rond drie uur lag ik eindelijk in bed. Net op tijd om Cleisters nog te zien winnen op de New York Open. Twee miljoen euro rijker, zomaar. Ik gun het haar wel. Ze heeft ook al zoveel meegemaakt, denk ik dan. Al weet ik haar verhaal niet echt. Misschien hoeft dat ook niet.
Vandaag dus weer veel te laat op.