‘Terwijl we langs de Antwerpse kademuren liepen voeren er enkele zeer merkwaardige schepen voorbij. Enorme oceaanreuzen die langzaam en omzichtig door het ondiepe water manoeuvreerden. Naast mij liep mijn vriendin die ik nog maar enkele weken geleden had leren kennen in een donkere kroeg ergens in de studentenbuurt van Antwerpen. Ze was jong en mooi en paste eigenlijk niet bij mijn wat verwilderde en doorleefde uiterlijk. Ze liep stilletjes en wat verweest naast mij. Ik besefte dat ik eigenlijk wel een beetje verliefd was op haar. Haar ogen glimlachten me toe, haar mond nodigde uit om gezoend te worden. De wind speelde met de strohalmen die schaars op de oever in de getijdenlijn stonden. We liepen van Noord naar Zuid omdat ik nu eenmaal op het Noord woonde. De lucht was strak blauw en er liep behoorlijk wat volk over en rond de kade. Ik had weinig of geen oog voor hen. Het was een aangenaam decor dat wel, als achtergrond, een beetje mistig, alsof het muziek was die zachtjes speelde, het geroezemoes van al die stemmen. Toen we een slijkerige bocht passeerden voer er een gigantisch groen helikopterplatform voorbij.
‘Hé Tina, dat is dat nieuwe helikopterplatform van het Belgische leger… dat was gisteren nog in het nieuws!’
Ik zei het alsof het ik het zelf niet kon geloven. Het zag er uit als een groot insect. Het had drie grote platformen, één in het midden en twee aan de zijkant. Het leken wel de stompe vleugels van een ontluikende vlinderlarve. De commandotoren zat aan de voorkant alsof het een hoofd was. Het voer langzaam de Schelde af en draaide wat verder de bocht uit en verdween weer uit het zicht. Ze keek me wat meewarig aan alsof ze niet echt had gehoord wat ik zei. Ze knikte heel even. We liepen langzaam verder naar het Zuiden toe, genietend van de zon en de aangename drukte. Ze had een strakke jeans aan. Haar borsten kwamen prachtig tot hun recht in haar trendy T-shirt. Ik had haar al dikwijls stiekem zitten opnemen en ik was tot de conclusie gekomen dat er bij haar niks te veel, maar ook niks te weinig aanwezig was. Ze liep mooi en elegant, sprak niet te luid, was altijd vrolijk en opgewekt, haar ogen waren blauw en ze had mooie volle sensuele lippen. Haar lichtbruine haren hingen wat verwilderd over haar ogen en gezicht. De zon en de wind streken erdoorheen… liefkozend…
Terwijl we langzaam verder liepen passeerden we de plaats waar ooit het Steen had gestaan. Het was nu een basketbalpleintje geworden. Enkele jongeren gooiden hun bal naar een wegroestend olievat in plaats van naar de basketbalnetten. Ze hadden nauwelijks oog voor de vele Chinezen en Japanners die aan de Flandria kade stonden aan te schuiven om met Sampans de Nello en Patrache rondvaart te doen. In dikke rijen stonden ze aan te schuiven, luid pratend, opgewonden, wijzend en fotograferend, terwijl hun spleetoogjes fonkelden van wild verlangen. Ze zouden naar Hoboken varen om daar het bosje in te gaan waar Nello en Patrache zo dikwijls ronddwaalden, althans volgens het boek wel te verstaan! Daarna aten ze chinees op de gronden van de vergane scheepswerf Cockerill Yards, waar een slimme entrepreneur een pagode had gebouwd. Hij had het gebouw uit Myanmar laten overkomen om het in Hoboken vervolgens weer volledig in elkaar te zetten. Natuurlijk was er behoorlijk wat protest geweest vanuit China en in mindere mate van de werelderfgoedstichting, maar het argument dat het om een uiterst belangrijke interculturele uitwisseling ging, had de Chinezen toch over de streep getrokken. Natuurlijk waren er ook de centen! Voor wat hoort wat natuurlijk! Het gebouw stond er nu wat verweesd bij tussen de overblijfselen van de werf. Op de eerste verdieping was er een restaurant. Op het tweede een massagesalon en op het derde was er een bordeel met Japanse courtisanes. Het bordeel was enkel toegankelijk na 22 uur. In wezen had het niets te maken met de toeristische rondvaarten, maar dat terzijde. De overige verdiepingen stonden leeg. Men had er aan gedacht om op het hoogste verdiep een casino te bouwen, maar de vergunningen daarvoor werden pertinent geweigerd door het stadsbestuur. Het zou een schot in de roos zijn geweest, dat wel, helaas.
De linkse ratten sliepen hun roes nog uit. Een roes die ondertussen al wel 35 jaar duurde, maar daar viel niemand nog over. Het waren lange nachten geweest. Nachten vol ziedend vertier en kwakzalverij. Het anti-zijn en het schoppen naar alles wat in je weg stond. Niets of niemand die het niet ontgelden zou. Men las en schreef dikke boeken en men dronk grote bekers vol onreinheid. De ochtenden waren lang en pijnlijk, maar het sloopwerk vorderde gestaag. De leegte werd alsmaar groter en er kwam niets voor in de plaats. De Mechelaars kotsten nog steeds hun lever uit en hielden zich bedeesd en bevreesd op de vlakte In de kosmos hing nog steeds het fijne stof van al de hersenspinsels uit de zestiger en zeventiger jaren. Het was het stof van verpulverde ethiek van eeuwen. Hersencellen die gevaporiseerd waren geworden door het niet aflatende gepalaver en de onverzettelijkheid van de enkele perverse intellectuelen die zich tot doel hadden gesteld zoveel mogelijk maagden in hun stee te lokken door hun intelligentie te misbruiken en het hele morele en etherische establishment, dat al van oudsher functioneerde, onderuit te halen. Alsof onze moraal altijd die van een platte borst was geweest terwijl ze eigenlijk even rond was als de nepborsten van Pamela Anderson En waarom ook niet? Borsten zijn rond! Maar dat wisten onze voorouders ook al, maar dat ontging blijkbaar iedereen. En wat is beter? De scheve wat afhangende borsten van een suffragette die geen bh’s wilde dragen, of de Mount Everest die gefabriceerd werd in de duistere klinieken van een dokter Hoeyberghs. Het was een verscheurende keuze voor de linkse intellectueel en je zag dan ook dat ze stilletjes aan hun zienswijze aan het bijstellen waren. Was de aarde dan toch plat of was zij rond? Zij was rond! Dat stond vast en wij stamden af van de apen, en tot apen zouden we wederkeren. Het was een lang en pijnlijk proces en de mist was nog lang niet opgetrokken, ook al werden de slierten langer en ijler en klaarde de lucht langzaam weer op. Ze noemden het CO₂ maar eigenlijk was het de rook van hasjiesj. Het waren hersenspinsels verzonnen om de kater die hun geest vertroebelde te maskeren. En of het ze gelukt was!? Zeker! Iedereen vroeg zich nog altijd af waarom perverse nietszeggende deernes op teevee gebeld wilden worden om hun seksuele fantasieën uit te braken door een telefoon, tegen betaling wel te verstaan! Het was dan ook de tijd van het zwakke establishment. Want wee als diegenen die het kunnen weten het niet meer weten. Dan kon een rat met hersens zich maar al te makkelijk meester maken van de snelweg van snel vertier.
Nu was het heelal stilletjes aan het opklaren De nevel werd alsmaar dunner en de tijd rijpte om een nieuw tijdperk uit te roepen: Het tijdperk van het digitale varken! Waarom had ik zoveel angst voor het onbekende vroeg ik me af? Het was moeilijk te verklaren. Het was een angst die ik niet kon verklaren. Een angst die me de beste kansen die ik in mijn jonge leven had gekregen heeft doen mislopen. Angst voor het onbekende. Angst om onbetreden paden te bewandelen. Het speelde me parten! Het dreef me tot wanhoop! Het not done gevoel leefde heel erg in mij! En wat was not done en wat wel? Het kon alles zijn, en toch was het niet eens opzienbarend! Het kon zijn dat het niet eens verder reikte dan de navel van een te jonge maagd… en dan, en dan! Wat moet primeren? Het goede of het kwade en wat is het kwade? De norm was soms zo vaag dat ze wel onzichtbaar leek! De aarde was rond, en wat rond is, komt steeds weer terug, en je kan het niet stoppen! Wat stopt dan een mens? Dood en verderf, het bewustzijn? Als een uitslaande brand had ik willen leven, een brand die niet meer te blussen was! Die brand bleek echter maar een smeulend vuurtje te zijn geweest. Want wat ik niet wist was dat de brand netjes onder controle werd gehouden, zoals het hoorde. Netjes in de rij lopen, niet te veel en niet te weinig. Daar zat je, en er was niets dat je kon doen. Je wachtte tot de brand was uitgeblust en je ging weer verder. Maar dan kwam de ochtend en daarmee de realiteit en het besef en de impotentie en de machteloosheid! De vrouw en het kind! De huisraad die zwart geblakerd in de ochtendzon, nog een beetje nat, in de tuin op een hoop werd gegooid! En je keek er naar en je wreef met je dikke natte vingers over je ongeschoren kin, en je rook nog de vette geur van de schaamteloze schaamte, hard en koud en zwart. Het lachte je nog na vanuit de zompige aarde, een glimlach die je lippen deden tintelen. Maar je ogen verafschuwden de daad en je wist dat de klok genadeloos verder tikte en dat het in je nadeel was! Want de deur was toe, en de zegels waren sterk en onbreekbaar!
De sampans voeren aan en af en ik stond daar met mijn meisje op de kade in de zon. We keken er naar en we vroegen ons af wat we wisten! De zon scheen en mijn huid nam de code op. De code van een perverse liefde die niet begrepen kon worden en het bloeide open en het verlichte mijn ogen. Mijn ogen die knipperden om de schaamteloosheid van wat ze zeggen wilden. Zij stond daar en ze keek me aan. Ik hou van jou! Ze draaide eens om haar as en lachte en schuurde langs mijn arm heen met haar borst. De haartjes op mijn arm kwamen rechtop te staan op de plaats waar ze die geraakt had. Niemand die het zag en ook zij niet. Heel diep in mij kwam een blos op.’