generated-A1aJOW61GGS6kVEo
Een Onschuldige Avond Begon

Een Onschuldige Avond Begon

Na een uitputtende dag besloot ik wat ontspanning te zoeken in Café Revue. De warme gloed van de lampen weerspiegelde in de glazen achter de bar, terwijl het zachte geroezemoes van de bezoekers een rustgevende achtergrond vormde. De geur van versgetapt bier, vermengd met een vleugje tabak en de lichte parfum van passerende gasten, omhulde me als een vertrouwde deken.

Na een paar pilsjes voelde ik me ontspannen. Ik liet mijn blik door het café dwalen en besefte dat ik alleen was. Net toen ik overwoog om maar naar huis te gaan, gleed een jonge vrouw op de barkruk naast me. Haar aanwezigheid was onweerstaanbaar; ze had lange, golvende haren die zachtjes op haar schouders rustten en ogen die een speelse glinstering uitstraalden.

‘Ook op zoek naar een ontsnapping aan de werkelijkheid?’ vroeg ze met een glimlach.

Ik grinnikte. ‘Zoiets. Of gewoon een goed gesprek.’

Ze hield haar hoofd schuin en keek me onderzoekend aan. ‘Wat voor gesprek had je in gedachten?’

‘Iets luchtigs. Iets wat niet over de dagelijkse sleur gaat.’

Ze tikte met haar nagels tegen haar glas. ‘Goed. Geen werk, geen politiek, geen gezeur over het weer.’

‘Dat laatste is moeilijk in België, maar ik ga mijn best doen.’

We lachten en bestelden nog een drankje. Ze vertelde dat ze kunstgeschiedenis studeerde, gefascineerd was door de schilderijen van Edward Hopper, en dat ze het heerlijk vond om willekeurige cafés binnen te wandelen en gesprekken met vreemden aan te knopen.

‘Wat als ik geen vreemde meer ben na vanavond?’ vroeg ik, half serieus, half uitdagend.

Ze nam een slok en glimlachte. ‘Dan hoop ik dat je geen saaie bekende wordt.’

Het gesprek vloeide moeiteloos voort. We spraken over muziek, over reizen die we wilden maken en over absurde dromen. Haar stem had iets muzikaals en haar lach was aanstekelijk. Er hing een elektrische spanning tussen ons. Op een bepaald moment leunde ze iets dichter naar me toe. Mijn hand vond haar zij, en ze huiverde kort bij mijn aanraking. De kus die volgde, was zacht, maar intens.

De tijd leek stil te staan. Maar zoals altijd had de werkelijkheid een manier om ons terug te halen. Gerda keek op haar horloge en zuchtte.

‘Ik moet naar huis. Mijn ouders wachten op me.’

We wisselden nummers uit, met de belofte elkaar de volgende dag te zien. Maar hoe onschuldig deze avond ook leek, wat daarna volgde zou alles veranderen.

De Reis naar Huis

De tramrit naar huis voelde vreemd, alsof er een sluier over de stad hing. Twee mannen, die Bulgaars leken te spreken, zaten een paar stoelen verder. Hun blikken dwaalden rond, argwanend, berekenend.

De tram bewoog langzaam door de straten van de stad en het zachte geluid van de wielen leek in contrast te staan met de innerlijke spanning die ik voelde. Elke halte bracht meer passagiers aan boord, toch leek de tram elke minuut ijler te worden. De Bulgaren stonden aan de zijkant van het gangpad, hun schaduwen leken langer en dreigender onder het tl-licht dat flikkerde boven ons. Ik probeerde mezelf tot rust te manen, maar elke beweging van hen haalde een golf van angst in me naar boven. Het was alsof elke trilling van de tram een katalysator was voor mijn bange gedachten. Andere passagiers zaten in hun eigen wereld, enkele verdiept in hun telefoons, anderen uitgeput leunend tegen raamkozijnen. Niemand leek op te merken wat ik ervoer, de dreiging was alleen voor mijn ogen zichtbaar. Tegenover mij zat een oude man die stil naar buiten staarde, zijn gezicht een masker van eenzaamheid.

De tram naderde mijn eindbestemming en ik voelde mijn hart sneller slaan. Ik stond op om af te stappen. De vermeende Bulgaren bewogen naar het midden van de tram, en maakten aanstalten om ook te gaan afstappen. Dit was ook mijn halte! Mijn besluiteloosheid verlamde me—zou ik uitstappen? Wie kon ik hier vertrouwen? Mijn benen voelden als lood en mijn gedachten waren een warboel van mogelijke scenario’s. De twee begonnen te fluisteren onderling, en hoewel ik de taal niet verstond, maakte de toon van hun stemmen alles duidelijk. Mijn ademhaling werd onregelmatig, mijn handen klam. De sfeer in de tram had een sinister karakter aangenomen; elke beweging leek bedreigend, elke blik een mogelijke indicatie van gevaar. Ik was er zeker van dat ik het slachtoffer was van wat ze ook van plan waren, en dat was niets goed.

Net toen de spanning ondraaglijk werd, stopte de tram abrupt. De Bulgaren keken naar elkaar en dan naar mij, hun ogen boorden zich in de mijne. Ik voelde hoe mijn lichaam verstijfde van angst en ik wist niet of ik zou kunnen ontsnappen aan deze situatie. Ik spurtte naar de deur. De twee stonden snel op en liepen ook naar de deur. In een reflex duwde ik hen door de deur naar buiten. Een van hen viel tegen het asfalt de andere spartelde tegen. Net toen ik er in slaagde hem over de drempel te duwen, schoven de deuren van de tram met een plotse en immense kracht weer toe. De man vond zichzelf in een benarde positie, zijn kleding zat namelijk vastgeklampt tussen de ijzeren mondstukken van de deuren. In een fractie van een seconde hing hij daar hulpeloos vast. De vastzittende man vocht tevergeefs om los te komen, zijn gezicht geplakt tegen het koude tramraam, een mengeling van schrik en hulpeloosheid uitdrukkend.

Centraal Station: De Vlucht

Toen de tram stopte bij Antwerpen-Centraal, sprong ik eruit en mengde me in de massa. Het station was een kathedraal van staal en glas, een echo uit een tijd waarin reizigers zich haastten om de dampende stoomtreinen te halen.

De geur van olie en ijzer hing in de lucht, en ik stelde me voor hoe het hier ooit was: mannen in lange jassen en bolhoeden, vrouwen met kanten handschoenen en koffers van leer. Hoe de rook van de locomotieven de gewelfde plafonds vulde, hoe conducteurs floten en roepende straatventers hun waren aanboden.

Maar nu was het geen romantisch tafereel. Ik moest weg. De Bulgaren waren me gevolgd.

Terwijl ik door de indrukwekkende hal wandelde, verloor ik al snel de weg in het complexe netwerk van gangen en krappe steegjes. De imposante architectuur, die aanvankelijk zo indrukwekkend leek, bleek al snel een belemmering te vormen. Mijn pogingen om een duidelijke route te vinden door het station werden steeds wanhopiger, vooral wanneer ik me realiseerde wat een labyrint de lay-out was. Elk kruispunt leek op het vorige en elke deur leidde naar nog meer onbekende vertrekken. Ik geraakte steeds meer geïsoleerd in de menigte van forenzen en toeristen die onophoudelijk door de drukke gangen bewogen. Het lawaai van rinkelende bagagerekken en echoënde voetstappen versterkte het gevoel van disoriëntatie. Ik ervoer een groeiende paniek terwijl ik probeerde logica te vinden in de verwarrende structuur van het station. Op zoek naar oriëntatie, keek ik naar de borden boven mijn hoofd, maar de aanwijzingen leken tegenstrijdig of onvolledig. Ik haaste me langs winkels en cafés die haast identiek aanvoelden, in de hoop een bekend oriëntatiepunt te vinden. De klok tikte door, maar de tijd leek zijn betekenis verloren te hebben in deze doolhof van staal en glas. Zelfs de kaarten aan de muren boden weinig hulp, want deze droegen alleen maar bij aan mijn verwarrend beeld van het station. Het gevoel van isolatie kwam tot een hoogtepunt wanneer ik me realiseerde dat de enige zekerheid die ik nog had, was dat ik totaal verdwaald was. Elk nieuw pad gaf slechts een korte hoop die al snel weer vervloog, terwijl ik steeds dieper in het kluwen van gangen verdween. Uiteindelijk voelde iedere stap als een terugkeer naar dezelfde verwarrende plek, gevangen in het eindeloze doolhof van het Centraal Station.

Ik zigzagde door de drukke hal, langs de kiosken en de grote klokken die ooit de vertrektijden van de stoomtreinen hadden aangegeven. De menigte leek zich te splitsen en weer samen te vloeien als een rivier die geen vast pad kende.

Ik probeerde een straatnaambordje te lezen, maar de letters veranderden constant. De gebouwen leken te verschuiven, de mensen bewogen in slow motion. Mijn hart bonkte in mijn borst.

Ik belde mijn enige vriend, Fred. ‘Waar ben je?’ vroeg hij.

‘Geen idee,’ mompelde ik. ‘Alles verandert hier. Ik ben in Antwerpen. Toch?’

‘Man, ik versta je niet. Waar ben je exact?’

Ik hapte naar adem, keek om me heen. Alles vloeide samen, de tijd leek zichzelf in een lus te vouwen. Ik moest wakker worden. Dit kon niet echt zijn.

Toen rinkelde mijn telefoon opnieuw. Ik schrok wakker.

Terug in de Werkelijkheid

Het was ochtend. De zon scheen fel door mijn raam. Mijn kleren plakten van het zweet. Mijn telefoon trilde opnieuw. Een vriendelijke mannenstem klonk: ‘Hallo, ik werk voor Moeders voor Moeders. Mag ik u wat vragen stellen?’

Ik zuchtte diep en hing op. Ik keek naar buiten en zag mijn overbuurman in de zon zitten, onbewogen, alsof de wereld nooit uit zijn voegen was gebarsten.

Ik opende mijn telefoon en zocht naar Gerda’s nummer.

Het stond er niet.

Ik liet me terug in bed vallen en glimlachte wrang. Alles was een droom geweest.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

error

Enjoy this blog? Please spread the word :)