In mijn beginperiode als taxichauffeur verbaasde ik me er vaak over dat mensen er geen enkel probleem mee leken te hebben dat ze nooit wisten wie er voor hen op diezelfde autozetel had gezeten. Ze hadden immers geen idee wie de passagier daarvoor was geweest. Was het een oudere, eenzame dame, of misschien een zwerver die onverwacht een gulle weldoener was tegengekomen en zich voor één keer de luxe van een taxi kon veroorloven?

Als stille getuige van menig verborgen verhaal wist ik maar al te goed dat er tussen de achterbank wel eens restanten moesten liggen van een of andere dronkaard die het niet op tijd voor elkaar had gekregen om zijn maaginhoud buiten het raam of de deur te ledigen. Meestal reageerden deze klanten dan ook nog eens behoorlijk boos en waren ze compleet verontwaardigd wanneer je hen vroeg om de kosten van een stoomreiniging te vergoeden of de boel zelf op te ruimen.

En dat was niet alles. Sommige, en dan spreek ik over de meer gevorderde drinkers, namen zelfs niet de moeite om naar het toilet te gaan. Je wist, of beter gezegd, je rook wel dat er iets mis was ter hoogte van hun kruis, maar harde bewijzen had je zelden, tenzij het echt langs hun benen liep. In dat geval kon je hen tenminste op voorhand weigeren. Maar meestal rook ik het pas wanneer we al een eind op weg waren. Dan was het te laat. “Dat komt door een biertje dat ze over mijn broek hebben gegoten, meneer,” logen ze dan. Op zulke dagen verlangde ik er echt naar terug te keren naar een interimbaan in een klein fabriekje, met vierentwintig bazen die je elke dag de les lazen en voor wie je het nooit goed kon doen.

Maar vijf minuten later zat er dan alweer een keurige zakenman in de wagen, of een dame in een bontjas van een fortuin. “Mooi weer vandaag, hè meneer?” “Jazeker, mevrouw! Maar het is zo benauwd vandaag.” “Nou ja, het zal wel weer gaan onweren…” Je draaide de ramen wijd open, ademde diep de frisse buitenlucht in en keek naar de mensen op straat die onschuldig en plichtsbewust hun boodschappen deden.

Langzamerhand kwam ik tot de conclusie dat het hen werkelijk niets kon schelen. Ze kletsten maar wat, betaalden en vergaten je net zo snel weer als een noodzakelijk kwaad. Het enige wat telde was dat ze zo snel mogelijk op hun bestemming waren. Voor hen was de ongemakkelijke rit van korte duur. Ik kon alleen maar hopen dat ik de volgende dag een andere wagen zou krijgen, of in het beste geval, mettertijd een nieuwe.

Ze zijn blind, ze willen bedrogen worden, ze vragen erom, ja, ze smeken er zelfs om. Ze slikken alles om maar even hun problemen te kunnen vertellen. Soms willen ze alleen maar wat gezelschap. Vooral de vrouwen, zeker diegenen die om de een of andere reden alleen zijn komen te staan. Eigenlijk zouden ze een priester of een psychiater nodig hebben, maar die is te duur, of ze durven er gewoon niet naartoe. Sommigen hebben behoefte aan een compliment, om hen het gevoel te geven dat ze nog gewild zijn. Er zijn duizenden redenen om een taxi te nemen. Hun enige eis is dat je voldoet aan “hun” criteria. Dat je precies weet wat er in hen omgaat. Dat je hun meest grillige stemmingen volgt, hun buien verduurt, dat je als een afgod fungeert. Maar vooral, dat je in hen je meerdere erkent, de ware god, hij die je laat leven… hij… je werkgever… hij… de koning… hij… de klant.

Ze laten het afweten wanneer ze willen. Ze laten je in de stromende regen urenlang wachten zonder één frank te verdienen, zoals nu. Guur weer.

Hoe kon ik enkele uren geleden voorspellen dat ik de rest van de nacht zou moeten doorbrengen, mijmerend, pessimistisch, over de grote leegte om me heen. De immense ruimte, de stilte van de nacht. De slapende kinderen van deze stad waren zich niet bewust van de wakende ogen die zich opofferden om de continuïteit en de veiligheid van hun toekomst te kunnen waarborgen.